1.
Verbaasd
kijk ik om me heen. Dit kan toch niet? Dit is echt niet het
bed waarin ik in slaap ben gevallen. Wat is er gebeurd? De deuren van mijn
bedstee zijn nog gesloten en in het donker kan ik niets zien. Maar ik voel en
hoor wel dat ik hier niet alleen ben. Verschillende ademhalingen wisselen
elkaar af en zo nu en dan klinkt er een licht gesnurk. Toch zijn het geen zware
ademhalingen, dus ik vermoed dat het kinderen zijn met wie ik in bed lig.
Heel voorzichtig open ik een
bedsteedeur voor wat licht. Een waterig zonnetje schijnt door de kier naar
binnen en ik tel minstens drie kinderhoofden. Zo te zien zijn ze nog erg jong.
Hoe oud ben ik dan zelf?
Ik bekijk mijn handen en schrik van
de vuiligheid. Zwarte rouwranden hebben zich onder kindernagels genesteld. Ik
moet hard hebben gewerkt. Mijn handen zijn klein en ook de rest van mijn lichaam
verraadt dat ik nog maar een kind ben. Hooguit een jaar of veertien. Een
volgende ontdekking is dat ik geen meisje meer ben, wat ik nog wel was toen ik
in slaap viel.
Verder zie ik vooral veel vuil
en smerige kleding. Zou ik zonder wassen naar bed zijn gestuurd? Het ruikt ook
niet al te fris in de bedstee. Maar wat wil je ook, met minstens vier ongewassen
kinderlijfjes en even vieze kleren in zo’n kleine ruimte.
Ineens
dringt het tot me door dat ik ergens van wakker geworden ben.
Voorzichtig steek ik mijn hoofd uit de bedstee en zie een vrouw in de kamer
zitten. Volgens mij ziet ze er ouder uit dan ze in werkelijkheid is. Lang tijd
om erover na te denken heb ik niet, want de vrouw heeft mijn hoofd ontdekt.
“Dag Willem, vind je ook dat de
nacht alweer lang genoeg heeft geduurd? Kom er maar uit, dan krijg je een kom
pap van me. Je zult wel honger hebben, na het avontuur van gisteravond.”
Ze kent me dus wel en blijkbaar
loop ik hier ook al wat langer rond.
Ik klim uit de bedstee en sta
even later een beetje onbeholpen in de kamer. Is dit het hele huis? In de hoek
is een gedeelte afgeschermd, maar toch zie ik dat er een kleine koe staat te
herkauwen. Ik ben nog niet van die verbazing bekomen, als uit de andere hoek
van de kamer nog een geluid klinkt.
Een klein meisje klimt uit een
andere bedstee. Haar lange haar ligt in dikke, blonde vlechten over haar schouders
en met helderblauwe ogen lijkt ze dwars door me heen te kijken. Over haar
schouder heen zie ik nog minstens vier kinderen in de bedstee liggen. Een snel
rekensommetje leert, dat er dus in ieder geval acht kinderen in deze ruimte
leven.
Een vader heb ik nog niet
gezien, terwijl de open deuren van de laatste bedstee een leeg bed laten zien.
Ik moet met grote verbazing
hebben staan kijken, want de vrouw en het meisje beginnen spontaan te lachen.
“Je kijkt alsof je in een ander
huis wakker bent geworden.” zegt de vrouw.
“Wij zijn het maar hoor,”
lachhikt het meisje “je moeder en je kleine zusje.”
Ik herstel me snel en loop naar
een stoel, waar een kom pap op me staat te wachten.
“Zou je je eerst niet even
opfrissen en andere kleren aantrekken?” vraagt de vrouw. “Daar was het
gisteravond al te laat voor en toen hebben we je zo in bed gelegd, maar in deze
vuiligheid wil ik je niet aan tafel hebben. Ga maar naar de pomp en vergeet
niet je achter je oren te wassen. En denk erom: ik ga ze straks controleren!”
Ik loop naar de deur die ze
heeft aangewezen en even later sta ik buiten.
De
wereld is wit van de sneeuw, maar het zonnetje schijnt. Een stukje
verderop zie ik een pomp staan en omdat ik denk dat de vrouw die bedoelde, geef
ik er een zwengel aan. Het duurt even, maar dan stroomt er ijskoud water uit de
pomp. Waarmee moet ik me wassen dan? En waarom heb ik geen handdoek
meegekregen? Ik besluit alleen mijn handen, gezicht, oren en nek te wassen. Dat
is al een hele beproeving, want het water lijkt te bevriezen zodra het mijn
huid raakt. Bibberend ren ik het huisje weer in.
“Goed,” zegt de moeder “dat ziet
er al een stuk beter uit. Ik heb je kleren bij de haard gehangen, dus die zijn
al een beetje warm. Trek ze maar snel aan, want je zult het wel koud hebben na
die wasbeurt. De winter duurt wel erg lang dit jaar. Het is al maart, maar toch
heb ik nog helemaal niets gezien wat op een komend voorjaar duidt. Ik hoop dat
vader straks met wat brandhout thuiskomt, want op zo’n lange winter hadden we
niet gerekend.”
Ik heb intussen de opgewarmde kleren aangetrokken en schuif aan tafel, waar de kom warme pap me goed smaakt. Het duurt niet lang of er klinkt meer gestommel vanuit de bedsteden. De bedsteedeur waar het blonde meisje net uitkwam gaat open en de drie overgebleven kinderen klauteren uit bed, terwijl ze de slaap nog uit hun ogen wrijven.
Tegelijkertijd klinkt ook vanuit
de andere hoek van de kamer het geluid van kinderstemmen en ook daar kruipen
drie kinderen hun bed uit. Ineens is de kleine ruimte bomvol en is het gedaan
met de rust. Een waterval van stemmen en andere geluiden overvalt me. Dit ben
ik niet gewend. De moeder is druk bezig met het klaarzetten van kommen voor de
pap en het geven van instructies aan de oudste kinderen.
“Klaasje, help jij Piet eens om
zijn kleren aan te trekken en doe ondertussen zelf ook wat fatsoenlijks aan.
Het is zondag, dus pak je goede goed maar. Kees, je bent toch niet van plan om
in die kleren naar de kerk te gaan? Dat kan niet hoor, trek je netste en schoonste
kleren aan, want vandaag is een speciale dag. Vader preekt voor het eerst
vandaag.”
Zo gaat het nog een tijdje door
en ieder kind weet binnen de kortste keren wat het moet doen.
Intussen denk ik na over wat ik
zojuist heb gehoord. De vader is dus dominee en daarom nu niet thuis. Ik
besluit even de drukte te ontvluchten en nadat ik mijn kom pap heb leeggegeten
ga ik naar buiten.
Ik hoor nog net dat de moeder me
achterna roept: “Alsjeblieft Willem, haal geen gekke dingen uit. Je hebt je
nette goed aan. En denk erom: we moeten zo weg!”
Maar dat laatste hoor ik al haast niet meer, want een sterke windvlaag rukt de deur uit mijn handen en slaat hem dicht. Zo, hè hè, even tijd voor mezelf. Wat is er gebeurd? Waarom ben ik hier, in deze tijd, in dit lichaam en op deze plek? Ik ben minstens vier eeuwen teruggegaan in de tijd en probeer me te herinneren wat ik gisteravond heb gedaan, maar verder dan hoe ik heet en hoe mijn huis eruitziet, kom ik niet. Wat ik me nog wel herinner, is dat ik de laatste tijd van die vreemde dromen had. Ik droomde over dit leven. Over dit huis en over wie ik nu ben. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ik me hier wel op mijn gemak voel. Alleen die mensen, blijkbaar mijn familieleden, heb ik nog nooit gezien.
De dromen werden de laatste tijd
wel intenser en echter. Maar ik besteedde er niet te veel aandacht aan, want ik
heb wel vaker van die droomperiodes.
Terwijl ik zo loop na te denken,
merk ik dat ik inmiddels al een aardig eindje van het huisje ben weggelopen.
Ineens realiseer ik me, dat mijn voeten wel erg koud beginnen te worden. Ik
kijk naar beneden en zie dat de klompen die ik op goed geluk bij de deur heb
aangetrokken, lek zijn. De sneeuw dringt binnen en trekt het gevoel uit mijn
voeten. En niet alleen mijn voeten zijn koud… Waar ik vandaan kom, was het al
voorjaar, dus ik heb er niet over nagedacht om een jas aan te trekken. En de
witte adempluimpjes uit mijn mond verraden dat het hier toch flink vriest. Er
is verder eigenlijk ook niet veel te beleven en ik heb geen zin om hier ziek te
worden, dus ik besluit terug te gaan.